Israels brünnlein van Johann Hermann Schein

Johann Hermann Schein (1586-1630) was een Duits barokcomponist en dichter. Hij was cantor van de Thomaskirche in Leipzig van 1616 tot 1630.

Israelis brünnlein

De schittering van Johann Sebastian Bachs muzikale erfenis heeft het œuvre van vele van zijn voorgangers en tijdgenoten naar een schaduwrijk hoekje verdrongen. Johann Hermann Schein (1586 – 1630), vóór Bach de meest illustere Thomaskantor van Leipzig, had (heeft!) daarenboven te lijden onder de roem van zijn generatiegenoot Heinrich Schütz. Maar Scheins muziek verdient het gered te worden van deze dubbele eclips: zijn werk behoort tot het beste van wat de Duitse vroegbarok heeft voortgebracht.

In het zeventiende-eeuwse Duitsland werden componisten van vocale, religieuze muziek beïnvloed door een tweepolig krachtveld: de stem van hun religieuze leider – Martin Luther – en de artistieke roep van hun Italiaanse vakgenoten. Terwijl Luther de muziek beschouwde als geschenk van God en als roerganger van de menselijke emoties, en daarom het componeren, musiceren, luisteren en meezingen aanmoedigde ter bevordering van de verspreiding van de boodschap Gods, luidde het motto aan de andere kant van de Alpen “Prima le parole!”. Bij Monteverdi en zijn collega’s werd het woord meester over de muziek. Zowat alle theoretici, componisten en musici waren het er dan ook over eens, dat complex contrapunt baan moest ruimen voor een meer transparante textuur, waarin tekstexpressie, retoriek en affectwerking optimaal zouden kunnen gedijen. Het madrigaal, met zijn wereldlijke, vaak poëtische Italiaanse teksten, doordrongen van liefdesverlangen, hartenpijn en amoureuze euforie, werd een van de geprefereerde vehikels van deze ‘seconda prattica’. Waar het barokke Italië en het protestantse Duitsland elkaar raakten, ontstond de muzikale premisse van waaruit Heinrich Schütz en – de slechts vier maanden later en 80 km verderop geboren – Johann Hermann Schein hun artistieke universum boetseerden. 

Schein genoot zijn vroegste muziekonderricht in Dresden als koorknaap in de Saksische hofkapel en zette zijn opleiding verder in Schulpforta. Als jongeman leek hij voorbestemd tot een carrière in de rechten, maar hij koos uiteindelijk toch het pad van de muziek. Schein bekleedde diverse muzikale posten (onder meer als hofkapelmeester in Weimar), maar kwam op een sleutelpositie terecht in 1616, toen hij de functie van cantor aan de Thomaskirche in Leipzig verwierf. Hij zou tot het einde van zijn leven, zowat veertien jaar later, dit prestigieuze ambt bekleden. Anders dan Schütz, is Schein de muzikale vernieuwingen uit Italië nooit ter plaatse gaan verkennen of bestuderen. Maar een ontmoeting met Schütz, net na diens studiereis naar Venetië, zorgde wel voor een aanzienlijke injectie van Italiaanse noviteiten – zoals de concertatostijl en de basso continuo – in zijn muzikale idioom. 

Scheins œuvre behelst vooral vocale composities, zowel van geestelijke als wereldlijke aard. Deze zijn overgeleverd in negen omvangrijke publicaties – afwisselend bedoeld voor erediensten en seculiere aangelegenheden – die tussen 1618 en 1628 op de markt werden gebracht. Daartoe behoren onder meer zijn eerste collectie geestelijke concerti met basso continuo (Opella nova…auff italienische Invention componirt), de bundel Musica boscareccia…auff italian-villanellische Invention en de collectie Fontana d’Israel / Israelis Brünnlein – Auf eine sonderbar Anmutige Italianisch Madrigalische Manier. Het mag duidelijk zijn: Schein voelde geen enkele behoefte om zijn Italiaanse inspiratie te verhullen – integendeel: muziek ‘nach Italienischen gusto’ viel zó sterk in de smaak bij kenners en liefhebbers, dat het gebruik van naar Italië verwijzende predicaten verworden was tot commerciële strategie.

Bij Schein was dit alvast geen leeg verkoopsargument, zoals Israelis Brünnlein (Leipzig, 1623) treffend illustreert. In deze bundel weet de componist een erg geslaagd huwelijk te realiseren van Duits ‘Spruchmotet’ en Italiaans madrigaal, van tekstexpressie en compositietechnisch meesterschap, van tekstuele visie en muzikale inventiviteit. Op één werk na zijn alle liederen getoonzet voor vijf stemmen (twee sopranen, alt, tenor en bas, vaak opgedeeld in twee groepen) en een basso seguente. Deze laatste is niet strikt noodzakelijk – daar hij de laagst klinkende partij verdubbelt en geen nieuw materiaal toevoegt – en mag naar eigen goeddunken worden ingezet. 

In deze collectie exploreert Schein alle mogelijkheden van de madrigaalschriftuur, zij het niet op Italiaanse, maar op Duitse teksten. Deze stammen – zoals de titel al aangeeft – uit de ‘bron van Israël’: de Joodse Bijbel of het Oude Testament. Die vlag dekt de lading echter slechts gedeeltelijk: van de zesentwintig Krafft-sprüchlein stammen er drieëntwintig uit het Oude Testament, één uit het Nieuwe Testament en twee teksten zijn van Scheins eigen hand. Het gebruik van religieuze teksten is hier geen excuus voor een oppervlakkige of eenzijdige benadering: Scheins zettingen zijn tekstueel/emotioneel geëngageerd en vertalen zowel de existentiële angst, het ontzag en de lof voor het opperwezen als de ongebreidelde vreugde van de gelovige. Dit kan ongetwijfeld verbonden worden met de gebruikscontext van de composities: veel van deze werken werden geschreven voor huwelijken of begrafenissen (“fürfallenden occasionen”, zoals het luidt op de titelpagina) van vooraanstaande burgers van Leipzig, en zijn dus persoonlijker en intiemer dan composities voor een breed liturgisch kader. 

Schein put gretig uit de barokke gereedschapskist: retorisch-syntactische ijkpunten van de tekst worden aangegrepen om het muzikale weefsel van binnenuit te structureren, terwijl verzen, woorden, lettergrepen en accenten tempo en ritmiek bepalen. De verhalende inhoud of dieperliggende betekenis van de tekst werkt dan weer in op de melodievoering (die op strategische plaatsen met ongewone intervallen pronkt), de harmonische opzet (met gedoseerd gebruik van dissonanten), de kleur en sfeer van de liederen. Schein gaat dus erg ver in de tekstexpressie, zonder evenwel extreme emotionele registers op te zoeken of het gangbare muzikale idioom overboord te gooien: hij vergeet de compositieregels niet, maar plaatst ze ten dienste van de tekst. “Prima le parole”, dat wel, maar Schein spreekt duidelijk ‘met twee woorden’: al te directe boodschappen, excentrieke woordschilderingen of schokkende contrasten behoren niet tot zijn vocabularium. Zo realiseert hij op een geheel eigen manier de unie tussen Italiaanse vorm en lutherse inhoud. 

Ook vandaag nog is het klinkende resultaat daarvan krachtig, beklijvend en ontroerend. Alleen al daarom verdient Israelis Brünnlein de status van meesterwerk en – in plaats van een vanuit Bach terugblikkende attitude – een uurtje onverdeelde luisteraandacht. 

tekst: Sofie Taes





Salviuskerkje Limbricht