Het ensemble houdt zich overwegend bezig met de wat onbekendere renaissance en barok muziek.Hieronder kunt u op de namen van de componisten klikken om onze verschillende programma's te bekijken.
Programma voor een vesper rondom deze organist/componist
Adrian Batten ( ca. 1591 - 1637) was een Engelse organist en een Anglicaanse kerkcomponist. Hij was actief tijdens een belangrijke periode van Engelse kerkmuziek, tussen de Reformatie en de Burgeroorlog in de jaren 1640. Gedurende deze periode begon de liturgische muziek van de eerste generaties Anglicanen aanzienlijk af te wijken van muziek op het continent. Onder de genres die in deze periode zijn ontwikkeld door Batten en andere Anglicaanse componisten was het "vers volkslied", waarin secties wisselen tussen het volledige koor en solisten met een onafhankelijke orgelbegeleiding.Batten werd geboren in Salisbury, en was zanger en orgelgeleerde aan de kathedraal van Winchester, waar hij studeerde onder John Holmes. Batten bleef bij het kathedraalkoor nadat zijn stem was veranderd.
In 1614 verhuisde Batten naar Londen om in het koor van Westminster Abbey te gaan zingen en was blijkbaar nog steeds in Westminster in 1625; De Lord Chamberlain's Records voor 1625 laten zien dat Batten bij de begrafenis van James I wordt beschreven als een "zanger van Westminster". In 1626 werd Batten vicaris van het kathedraalkoor in de kathedraal van St. Paul en speelde daar ook orgel. Voor zover bekend bleef hij tot zijn dood in deze positie. Om zijn inkomsten te vergroten terwijl hij in Westminster Abbey werkte, werkte Batten als muziekkopieerder waaronder het kopiëren van werken van Weelkes, Tallis en Tomkins. Met veel populaire werken uit die tijd, die Batten scoorde voor het orgel, is het Batten-orgelboek de enige overgebleven bron voor veel stukken van de tijd.
Het orgelboek heeft weinig van Batten's eigen werken, dus ironisch genoeg is veel van Batten's eigen muziek verloren gegaan. Dienovereenkomstig is Batten minder bekend dan sommige van zijn tijdgenoten. Hij was echter een productief componist. Een aantal werken bestaat alleen in manuscript in verschillende Britse bibliotheken en kathedralen en is nooit gepubliceerd.Zijn muziek is als volgt beschreven: "Het is serieus en ietwat triest, maar niet helemaal zonder vreugdevolle aanrakingen. Er is één deugd in de heilige muziek van Batten die slechts enkele componisten bezat en dat is zijn constante streven om muziek te beschouwen als de dienaar van de goddelijke eredienst en niet als de centrale figuur van die dienst."
MUSIKALISCHE EXEQUIEN (Opus 7, SWV 279-281) 'Exequiën' - in het Nederlands met een trema - betekent 'uitvaartplechtigheden', naar het latijnse ex (uit) en sequor (volgen): uitgeleide doen. Schütz schreef de driedelige Musikalische Exequien in 1635 in opdracht en voor de begrafenis van de gerespecteerde grootgrond-bezitter Graf Heinrich 'Posthumus' Reuss. Deze vooruit-strevende en kunstminnende regent stond erom bekend dat hij de leden van zijn sobere hofhouding vooral op hun muzikale kwaliteiten selecteerde. Hij was al 20 jaar met Schütz bevriend en trof in 1635 uiterst gedetailleerde voor-bereidingen voor zijn eigen begrafenis. Hij overleed op 3 december 1635 en werd op 4 februari 1636 in het familiegraf te Gera bijgezet; waarschijnlijk vond een try-out van de Musikalische Exequien reeds tijdens zijn leven en wellicht zelfs met deelname van Posthumus zelf plaats. Het stuk is een van de omvangrijkste protestantse begrafenis-composities, vergelijkbaar met Bachs Trauerode of Brahms' Deutsches Requiem. We treffen er alle mogelijke verschillende teksten, technieken en bezettingen in aan: teksten uit bijbel, liturgie en kerklied, concertante passages voor solisten, in wisselende combinaties, openlijke en bedekte meerkorigheid, motetzettingen in oude en nieuwe stijl, etc. De teksten voor het hele werk selecteerde de zeer erudiete Posthumus zelf - ein theo-logisches Kunstwerk, aldus een commentator; die van het eerste deel liet hij reeds bij zijn leven aanbrengen op de binnenzijde van zijn rijk versierde koperen doodskist.
I. Konzert in Form einer Teutschen Begräbnis Missa (SWV 279) Het lange, eerste deel van de Musikalische Exequien was bedoeld om uitgevoerd te worden vóór de begrafenispreek, waar in de toenmalige Duits-protestantse eredienst de korte mis bestaande uit Kyrie en Gloria nog wel werd gezongen. Aan die Missa Brevis heeft Schütz ook de structuur van Deel I ontleend. Na de introïtustekst, op een quasi-gregoriaanse melodie, herkennen we het driewerf eleison (erbarm dich unser), achtereenvolgens gericht tot Vader, Zoon en Heilige Geest. In het Gloria-gedeelte worden de bijbelteksten afgewisseld met teksten uit het kerkelijk liedboek, die dus berijmd zijn en destijds algemeen bekend waren, en waarvan Schütz de melodie vaak losjes als thematische inspiratiebron gebruikt, zonder deze zo nauwgezet te volgen als in latere koraalbewerkingen geschiedde. Het compositorisch probleem dat Schütz hierbij moest oplossen is dat de kerkliederen vaak nog in oude kerktoonsoorten stonden die niet zomaar naar het in Deel I dominante e-klein zijn te transponeren; hij excuseert zich in zijn voorwoord voor het geweld dat hij de bekende melodieën soms moest aandoen. Tussen de door solisten vertolkte bijbelteksten en de daaropvolgende door de capella (het zesstemmig koor) gezongen liedboek-teksten bestaat een stelselmatig verband: de meer expressieve partijen van de solisten geven uitdrukking aan het gekwelde gemoed van de individuele gelovige terwijl de daaropvolgende koorgedeelten getuigen van de verlossing, de zekerheid en het vertrouwen dat het christelijk geloof geeft, in de daarbij passende strengere polyfone stijl.
II. Herr, wenn ich dich nur habe (SWV 280) Het tweede deel wordt gevormd door een motet voor twee gelijke, vierstemmige koren, op de (door Heinrich Posthumus geselecteerde) voorafgaande preektekst, Psalm 73, de verzen 25 en 26, die ook al hierboven als nr 19/20 klonk, op andere muziek. De twee koren worden antifonaal behandeld: als bij Gabrieli zingen zij elkaar in wisselzang de tekst toe, om zich pas in de afsluitingen te verenigen tot een achtstemmig koor. III. Herr, nun lässest du deinen Diener in Frieden fahren / Selig sind die Toten (SWV 281) In het derde deel verrast Schütz ons weer met een andere nouveauté: een stuk voor twee ongelijke koren, die bovendien verschillende teksten zingen. De liturgie bepaalt dat, wanneer de kist ten grave wordt gedragen, de Duitse versie van het Nunc dimittis ('gaat heen') wordt gezongen; als zodanig fungeert het Canticum Simeonis, de Lofzang van Simeon volgens Lucas 2:29-32. Deze tekst (die in Luthers berijming al in Deel I,21 klonk) wordt door het vijfstemmig koor voorgedragen. De frasen ervan worden echter terstond becommentarieerd door een tweede, driestemmig solistenkoor met de tekst Selig sind die Toten, een tekst uit de Openbaring van Johannes (14:13), aangevuld met een vers uit het (apocriefe / deuterocanonieke) Boek der Wijsheid (3:1). Schütz wil dat dit tweede koor 'uit de verte' klinkt; men vermoedt dat het zich destijds bevond in de geopende grafkelder. Dit koor bestaat uit de Beata Anima, de gelukzalige ziel van de ten hemel opgenomen overledene (bas), in het gezelschap van twee Serafijnen (sopranen), die zich verheugen in zijn redding. De liturgische status van het stuk wordt opnieuw onderstreept door het begin met een gregoriaanse Intonatio.
1. Ayres for four voices (1597) Ayres afgewisseld met klavecimbel versies. 2. Lamentatio Henrici Noel (1597) Enkele psalmen 3. A Pilgrimes Solace (1612) Drie bijbelse taferelen Duur van het programma: 1 uur zonder pauze
Er is vrij weinig bekend over het leven van Dowland, (1563-1626) maar we weten wel dat hij waarschijnlijk geboren werd in Londen. Als jongeman reisde hij naar Parijs, waar hij zich bekeerde tot het katholicisme. Terug in Engeland solliciteerde hij naar de functie van luitist aan het hof, maar werd afgewezen. Gefrustreerd vertrok hij naar Rome, waar hij in contact kwam met de nieuwste muzikale ontwikkelingen.Eind 1596 keerde hij terug naar Londen en publiceerde zijn eerste muziekbundel de First Booke of Songes or Ayres of Foure Partes with Tableture for the Lute (1597).
Het was een enorm succes, werd zeker 4 keer herdrukt en was vernieuwend om verschillende redenen. Het was de eerste publicatie van Engelse 'lute songs' en de eerste publicatie die de ingenieuze 'table layout' gebruikte, wat betekende dat de compositie op veel verschillende manieren uitgevoerd kon worden. In Engeland was hij nog steeds niet welkom aan het hof, dus hij ging op pad naar Denemarken, waar koning Christian IV hem wel waardeerde en een positie gaf. Pas toen hij bijna 50 was werd hij eindelijk aangenomen in Engeland, aan het hof van koning James I.
Het luitlied is altijd muziek voor intieme omgevingen, of het nu aan het hof, privésalon of thuis is. Veel luitliederen leefden een dubbel leven, gepubliceerd op een manier dat ze konden worden gezongen door een enkele zanger met luitbegeleiding, of door maximaal vier zangers met of zonder instrumenten. Deze vierstemmige liedjes werden gepubliceerd als tafelboeken, zo genoemd omdat de delen in meerdere richtingen werden afgedrukt, waardoor zangers rond de tafel konden komen om uit een enkel boek te lezen.Op de onderstaande afbeelding ziet u hiervan een voorbeeld.
In dit concert wordt het publiek uitgenodigd om deze muziek te ervaren zoals deze in de tijd van Dowland was genoten: zittend rond de tafel, met de intimiteit en spontaniteit van een bijeenkomst van vrienden die muziek maakten voor hun plezier. Naast de wereldlijke teksten van de Ayres , voorzag Dowland ook geestelijke teksten van muziek zoals psalmen en Bijbelse taferelen, als in A Pilgrimes Solace.
Madrigalen uit Israelsbrünnlein (1623) van Johann Herman Schein. 1. Dennoch bleibe ich stets an dir (Psalm 73: 23-24) 2. Wende dich, Herr, und sei mir gnädig (Psalm 25: 16-18)3. Da Jacob vollendet hatte (Mozes 49: 33 en 50:1)4. Siehe, nach Trost war mir sehr bange (Jesaja 38: 17-19a)5. Intermezzo sopraan en orgel Uit ‘Tabulatur Buch Dass Vatter unser (1627) variatie nr. 4 Coral im Discant - J.U. Steigleder (1593-1635)6. Intermezzo gamba en orgel Uit ‘Tabulatur Buch Dass Vater unser (1627) variatie nr. 5 Coral im Tenor - J.U. Steigleder (1593-1635)7. Freue dich des Weibes deiner Jugend (Spreuken Salomo 5 : 18b-19)8. Lieblich und schöne sein ist nichts (Spreuken Salomo 31: 30-31)10. Ich bin jung gewesen (Psalm 37: 25, 37)11. Ist nich Ephraim mein teurer Sohn (Jeremia 31: 20)12. O Herr Jesu Christe (Dichter unbekannt)13. Nu(n) danket alle Gott (Jesus Sirach 50:24-26)
Israelsbrünnlein is een van de belangrijkste motetverzamelingen in de Duitse muziek van de 17e eeuw, gecomponeerd door Johann Hermann Schein, die zeker de belangrijkste Thomaskantor was vóór Johann Sebastian Bach. Van de 26 stukken, gecomponeerd in de "Italiaans-Madrigalische Manir", zijn er 23 gebaseerd op oudtestamentische teksten, vandaar de naam van de collectie. Oorspronkelijk geschreven voor feestelijke of plechtige gelegenheden, zoals bruiloften, begrafenissen of diploma-uitreikingen, verenigen ze de madrigaalstijl met de polyfone kunst van heilige motetten. Schein weet de emotionele kracht van de Italiaanse muziek in zijn werken te vatten. Deze bundel uit 1623 is hiervan het schitterende bewijs. Moeiteloos combineert hij de meerstemmige muziek met barokke expressiviteit tot een geniale bron van muzikale zeggingskracht. Schein bouwde voort op Italiaanse vernieuwingen van componisten als Claudio Monteverdi en werd door tijdgenoten beschouwd als een van de grootste componisten.